Systematiek van familieonderzoek

Systematiek van mijn familieonderzoek

Er zijn bepaalde basisregels voor familieonderzoek. Vooral om te voorkomen dat je verkeerde personen aan elkaar koppelt. Elk resultaat moet onderbouwd kunnen worden met feiten. En die feiten dienen te stoelen op primaire, originele bronnen.
Ik heb ook zelf ervaren dat in secundaire bronnen te vaak grove fouten zitten om op te kunnen vertrouwen. Prima als hulpmiddel, maar niet als bron, ook al zou dat veel werk besparen. Te vaak veroorzaakt dat nog meer werk.
Hieronder geef ik weer hoe de systematiek eruit zag die ik in mijn onderzoek heb gebruikt.


De belangrijkste basisregels zijn:

*Altijd gezinnen samenstellen. Dat voorkomt fouten in de samenhang.
*Originele bronnen achterhalen. Dit waarborgt de betrouwbaarheid. Internet is een hulpmiddel, geen bron.
*Organiseren van de informatie om overzicht te behouden. Ik heb dat als volgt gedaan:

1. Fysiek familiearchief:
a. Werkklappers (kopieën van de belangrijkste informatie).
b. Permanent archief (originelen, beste is zuurvrij opgeslagen om veroudering tegen te gaan).

2. Digitaal familiearchief. Alle fysieke documentatie ook digitaal.

3. Aldfaer, een genealogisch archiverings- en ordeningssysteem. Het stamboomprogramma onder de blauwe button
    haalt hier zijn informatie uit. 

In de vier foto's hieronder staat dit archief, in de bovenste rij 1a en 1b, in de onderste rij 2 en 3. 


Werkklappers


Originele documenten


Digitaal familiearchief


Aldfaer, stamboomprogramma.

Voor wat betreft de gebruikte terminologie in mijn onderzoek volg ik die van de handleiding 'Limburgse voorouders'
van Régis de La Haye (bron 1). 

Voor wat betreft mijn eigen gemaakte transscripties volg ik de richtlijnen in 'Oud schrift in Limburg' door Truus Roks (bron 2).

Peetouders of getuigen?

In de gebruikte terminologie van 'Limburgse Voorouders' (bron 1) heb ik één wijziging doorgevoerd. In de tekst op de website wordt niet gebruik gemaakt van de term 'doopgetuigen' maar van 'peetouders'. Waarom?

De auteur Regis de La Haye schreef 'Limburgse Voorouders' in 1987, laatste druk in 2005. Daarin wordt de term doopgetuigen gebruikt. Later komt hij daarop terug. De onderstaande tekst put uit zijn artikel 'Peetouders of getuigen?', en verscheen in het Limburgs Tijdschrift voor Genealogie in 2015 (bron 3).

"Wanneer wij bij genealogisch onderzoek vanuit de kerkregisters een gezin reconstrueren, noteren wij altijd de peetouders. Sommigen noemen ze 'doopgetuigen' of 'getuigen' en in veel genealogische publicaties en tijdschriften zien we ze inderdaad als zodanig vermeld.
Dit is echter onjuist. Peetoom en peettante zijn namelijk geen getuigen. Volgens kerkelijk recht* moeten er bij een doop twee peetouders zijn, één van beider geslacht, een peter (
patrinus) en een meter (matrina), beiden zijn zij peetouders (patrini). Men kan ook spreken over 'doopheffers' (susceptores), diegenen die bij een doop het kindje boven de doopvont mogen houden, naar het Latijnse werkwoord 'suscipere' dat 'nemen', 'opheffen' betekent. Dat deden vroeger (en tegenwoordig soms ook) niet de ouders, maar de peetoom of peettante. Zij zijn niet simpelweg getuigen, want ze nemen bij de doopviering een plicht op zich met betrekking tot de dopeling. Ze beloven namelijk de ouders bij te staan in de christelijke opvoeding van het kind. Daarom moeten de peetouders ook katholiek zijn. Tussen de dopeling en de peetouders ontstaat geestelijke verwantschap (cognatio spiritualis) (bron 3)

Het bovenstaande geeft aan dat er dus een wezenlijk verschil is tussen de sacramentele en kerkrechtelijke band die peetouders aangaan met de dopeling en zijn ouders, en de puur juridische status van getuigen, die alleen maar, zo nodig, moeten verklaren dat een doop inderdaad heeft plaatsgevonden. Peetouders krijgen een (blijvende) functie. Om hen 'getuigen' te noemen doet geen recht aan de verbinding die ze met dopeling en zijn ouders aangaan, en die niet ophoud na de doopviering.
Vanwege deze speciale relatie wordt door de ouders van het kind een bewuste, serieuze keuze gemaakt wie peetouder wordt. Bijna altijd is dat iemand uit de nabije familie van beide kanten. De ouders kiezen voor hun dopeling iemand in wie ze alle vertrouwen hebben, meestal een broer of zus, doorgaans één uit de familie van de vader en één uit de familie van de moeder. De vermeldingen van de peetouders bij een doopinschrijving kunnen van groot nut zijn om de ouderlijke families van beide ouders, in ieder geval minstens gedeeltelijk, te reconstrueren. 

Tegenwoordig is er daarom in de genealogische gemeenschap eensgezindheid over het feit dat er bij een doop peetouders aanwezig zijn. En niet getuigen. Een genealogische publicatie die de peetouders bij een doop niet vermeld is onvolledig.

Op deze website wordt die lijn gehandhaafd en zal ik de term 'peetouders' op die plaats gebruiken.



* de verplichting om dopen te registeren in een doopboek dateert van het Concilie van Trente (1543-1565).


Start onderzoek

 

Dat is al even geleden...


Mijn starters-setje van het CBG.


Bronnen

1. “Limburgse voorouders”, Regis de La Haye, Maastricht 2005.
2. “Oud schrift in Limburg”, Truus Roks, RHCL, 2011.
3. "Peetouders of getuigen?", Regis de La Haye, in: Limburgs Tijdschrift voor Genealogie, jaargang 43, juni 2015.


Share by: